met een afgesabbeld oor
en vaak doorweekt
van groot verdriet
troostte ik, ik was haar Zacht
en sterker dan de engste nacht
tot ik verhuisde via haar stoel
naar een doos in de kast
daar was ik alleen
overbodig, vergeten, daar
in het donker heb ik gewacht
met een prijs om mijn nek
meer waard dan ooit
heet ik nu Antiek
dankzij die kast, ’n half oor
en mijn platgeknuffelde vacht